vetzuuroxidatie.nl

vetzuuroxidatie.nl
UMCU AUMC

CPT1 deficiëntie (Carnitine palmitoyl transferase 1 deficiëntie)

Synoniemen:

De ziekte

Bij CPT1 deficiëntie werkt het enzym carnitine palmitoyl transferase 1 (CPT1), dat helpt met de binding van carnitine aan de langeketenvetzuren, niet of onvoldoende. Carnitine is een soort gids voor de vetzuren om het mitochondrion binnen te kunnen komen (zie "vetzuuroxidatie"). Als carnitine niet gebonden kan worden aan langeketenvetzuren, kunnen de langeketenvetzuren niet goed het mitochondrion in komen, de plek in de cel waar ze vooral worden afgebroken. Hierdoor kunnen de langeketenvetzuren niet of onvoldoende worden afgebroken en worden omgezet in energie voor de cellen.

CPT1 deficiëntie is een erg zeldzame stofwisselingsziekte. Er zijn maar een paar patiënten bekend in Nederland. Het is een ziekte die in sommige andere landen wel vaker voorkomt, vooral bij de Inuit in Canada en Groenland.

Wanneer we spreken van CPT1 deficiëntie, bedoelen we eigenlijk CPT1A deficiëntie. Dit is een enzym dat vooral voorkomt in de lever, de nieren en de huidcellen. Hierdoor zijn de klachten bij CPT1A deficiëntie anders dan bij de andere langeketenvetzuuroxidatiestoornissen.

De werking van het enzym CPT1 en wat er gebeurt wanneer dit enzym niet of onvoldoende werkt, is goed uit te leggen met het voorbeeld van een hout gestookte energiecentrale, zoals is weergegeven in de onderstaande afbeelding. Boomstammen van verschillende lengtes (de langeketenvetzuren) worden per kar (carnitine) de energiecentrale (het mitochondrion) binnengebracht. Bij CPT1 deficiëntie kunnen de boomstammen niet op de kar worden geladen en daardoor niet de centrale binnen worden gebracht. De oven in de centrale krijgt hierdoor minder brandstof en gaat zachter branden (er ontstaat een energietekort).

Klachten / symptomen

De ernst van de ziekte verschilt per patiënt. Er zijn kinderen die al snel na de geboorte klachten hebben. Zij kunnen suf worden, slecht drinken, lage bloedsuikers hebben en leverproblemen krijgen. Er zijn ook kinderen die alleen klachten krijgen in periodes waarbij er een grote energiebehoefte is, bijvoorbeeld tijdens ziekte, een zware inspanning of lang vasten. Bij andere langeketenvetzuuroxidatiestoornissen worden spierklachten en hartproblemen beschreven, maar dat geldt niet voor CPT1 deficiëntie.

Sommige patiënten hebben last van epilepsie, concentratiestoornissen en/ of leerproblemen. Dit wordt niet direct door de problemen in de vetzuurverbranding veroorzaakt, maar is het gevolg van zeer lage bloedsuikers (hypoglykemie) tijdens een ontregelde periode, vaak in het eerste levensjaar. De hersencellen zijn erg gevoelig voor energietekort dat wordt veroorzaakt door de lage bloedsuikers en kunnen als gevolg daarvan schade oplopen.

Diagnose

De diagnose CPT1 deficiëntie kan worden gesteld door de werking van het enzym carnitine palmitoyl transferase I (CPT1) te meten in cellen van de patiënt. Daarvoor wordt meestal een stukje huid afgenomen (biopt). Ook wordt onderzocht of er sprake is van een mutatie, een fout in het erfelijk materiaal, die CPT1 deficiëntie kan veroorzaken.

Sinds oktober 2019 worden baby’s op CPT1 deficiëntie gecontroleerd tijdens de hielprikscreening. In het bloed dat bij de hielprik wordt afgenomen, wordt gekeken of er stapeling is van acylcarnitines. Acylcarnitines zijn vetzuren die gekoppeld zijn aan carnitine. Als de waardes afwijkend zijn en passen bij een mogelijke CPT1 deficiëntie, zal de baby worden doorverwezen naar een kinderarts die gespecialiseerd is in stofwisselingsziekten. Deze arts zal verder onderzoek zal verrichten in het bloed en in huidcellen om te onderzoeken of er echt sprake is van CPT1 deficiëntie.

In het erfelijk materiaal van de ouders kan worden onderzocht of zij drager zijn van de mutatie die bij hun kind de ziekte heeft veroorzaakt. Als er meer kinderen in het gezin zijn, worden zij meestal ook onderzocht.

Behandeling en zorg

CPT1 deficiëntie is niet te genezen, maar (een deel van) de klachten kunnen soms worden voorkomen met een dieet. Patiënten die weinig last hebben van hun aandoening kunnen een vrijwel normale voeding gebruiken, terwijl iemand die veel last heeft een aangepast dieet zal moeten volgen om klachten te proberen te voorkomen. Een aangepast dieet kan bestaan uit een beperking van langeketenvetzuren in de voeding en een toevoeging van middellangeketenvetzuren.

Daarbij is het voor iedereen met een vetzuuroxidatiestoornis belangrijk dat ze niet te lang vasten (=niets eten). Er wordt daarom vaak een ‘maximale vastentijd’ afgesproken met de arts. Dit is de maximale tijd dat er tussen twee maaltijden mag zitten. In plaats van een tussendoortje of maaltijd, kan er ook een koolhydraatrijke drank worden genuttigd. De maximale vastentijd moet in periodes van ziekte, wanneer het lichaam veel energie nodig heeft, minstens worden gehalveerd. Dit betekent dat je twee keer zo vaak (of vaker) iets moet eten of drinken. Daarbij kan eventueel gebruik worden gemaakt van extra inname van koolhydraten in de vorm van dextrine maltose (Fantomalt).

Patiënten met een CPT1 deficiëntie kunnen met een goed dieet normaal volwassen worden en zelf kinderen krijgen. Het hangt van hun partner af of hun kinderen de ziekte ook zullen hebben. Als de partner de genafwijking wel heeft, is er 50% kans op een ziek kind en 50% kans op een gezond kind dat wel drager is. Wanneer de partner geen familie is, is de kans dat hij of zij dezelfde genafwijking heeft, zeer klein.

Wanneer de moeder drager is van de mutatie die CPT1 deficiëntie kan veroorzaken en zwanger is van een baby met CPT1 deficiëntie, heeft zij een grotere kans op leververvetting tijdens de zwangerschap.